Struinend door de branding zie ik in de verte de jongen. Hij is gehurkt bezig op een gedeelte van het strand waar het zand nat, hard en vlak is. Met een zwerfkei zit hij daar een paaltje in het zand te slaan. Ik ben dichtbij als hij zich opricht en rond het paaltje loopt, een dun touw in de handen. Ik volg alle bewegingen van zijn ledematen, zijn schouderbladen.
Een eindje verder, tussen kleurrijke windschermen, gooi ik mijn rugzak af en berg de kijker op. Met de badhanddoek om mijn heupen geknoopt doe ik een blauw-zwart gestreepte zwembroek aan. Ik zie hoe een vrouw achter een oranje windscherm de rug van een jongetje, een kleuter, insmeert met zonnebrand.
De jongen is gaan zitten en spant nu het touw vanaf het paaltje in de richting van een plek verderop, een rollende beweging makend waardoor op zijn rechter heup en schouder zand blijft hangen. Achter hem, boven zee, vliegt een groepje aalscholvers richting het zuiden, terug naar hun nesten waarschijnlijk, bij de Horsmeertjes.
Ik sta op en loop richting zee. Onder mijn voeten zie ik meerdere spiralen, in elkaar en om elkaar heen draaiend.
'Heb jij deze allemaal gemaakt?' vraag ik. Uit de toon van zijn antwoord: 'Ja', klinkt trots. 'Heel mooi! Van wie heb je dat geleerd?'
‘Van niemand. Ik heb het zelf bedacht.’ Zijn stem klinkt hoog. ‘Bijzonder hoor!’
Ik zit te broeden op een vervolgvraag terwijl hij een stokje in de lus aan het einde van het touw steekt en vervolgens nagaat of de lengte aansluit op het uiteinde van de spiraal die al getekend is.
‘Hoe heet je?’
‘Jona.’
‘Een mooie naam zeg! Ik heet Hans. Jouw naam vind ik mooier. Een stoere jongensnaam.'
‘Maar ik bén helemaal geen jongen. Namen met een A op het eind zijn geen jongensnamen, dat zegt mamma zelf.’
Dus ik had het fout. Jona is een jongensachtig meisje, geen meisjesachtige jongen. Maar ze is niet boos over mijn fout.
‘Hoe oud ben je?’ Jona trekt het stokje in de rondte, de punt trekt een spoor in het zand en het gespannen touw rolt zich langzaam op rond het paaltje. Hij, nee zij, verplaatst haar voeten behendig, als een acrobaat, om te voorkomen dat haar voetafdrukken in het spoor komen te staan. Zo door, totdat het touw helemaal is opgerold waarna ze behoedzaam, met een draaiende beweging, het paaltje uit het zand loswrikt.
‘Ik word morgen tien.’ Jona wist intussen haar voetafdrukken. Nu moet ik het gesprek afronden, maar hoe? Dan komt de kleuter die ik al eerder bij zijn moeder zag aangelopen.
‘Jo,’ zegt hij, ‘kom je mee terug naar mamma? Ze heeft broodjes voor ons.’
Ik zeg ‘nou dag, dan’, loop door naar zee en neem een duik. Pas na een paar zwemslagen kijk ik om. Ik zie Jona bij de branding staan. Ze staart naar me. Dan rent ze weg in de richting van het oranje windscherm.
Twee dagen later.
Ik zit op het achterdek van de veerboot en zie hoe het brede strand van de Hors langzaam verdwijnt in de horizon. Er zijn hogere golven dan eergisteren. Ik stel me voor wat Jona op dit moment zou kunnen meemaken. Jona die ik nooit meer zal zien. Jona met haar talent, ik heb het haar gezegd gisteren, op haar verjaardag: Weet je wel dat het heel bijzonder is wat je maakt? Dat er hele mooie dingen zijn gemaakt door mensen die een talent hadden zoals jij? Prachtige gebouwen, ornamenten, noem maar op! Haar ouders heb ik het gezegd, maar ze wantrouwden me.
Ik stel me zo voor dat haar nu het volgende gebeurt, precies op dit moment, met mij hier op de boot en haar daar op het strand, dat ze daar weer bezig is en haar broertje Fred haar lastigvalt, een situatie als dit, zoiets, ik beschrijf het gewoon, hoe ik denk dat het gaat en verdomd dat het niet ver bezijden de waarheid is:
[Ik begin met dat ze daar op diezelfde plek aan het tekenen is.]
‘Ben je daar nu alwéér mee bezig?’ zegt Fred, terwijl hij zijn schep, met het blad verticaal, zwabberend door het zand sleept. De grillige voren die zo ontstaan lopen vlak langs de spiralen. Jona kijkt hem aan met een vlugge blik. ‘Wat kan jou dat schelen?’ Fred zet zijn schep vol kracht in het zand, pal naast de wolkvormige omlijsting die Jona rond de mooiste spiraal heeft getrokken. Jo reageert niet op zijn getreiter.
[Ja zo liggen de verhoudingen wel ongeveer tussen die twee denk ik.]
‘Jo, ga je mee naar zee?’ probeert hij, ‘We hebben al een héééle hoge berg geschept, kijk, daar!’ Zijn stem slaat erbij over. ‘Het wordt een kasteel met een gracht erom, maar je moet ons helpen, die grote omvallers spoelen alles bijna weg.’
[Volgens mij was Jona hier wel gevoelig voor, vanaf haar jeugd hadden ‘omvallers’ haar gefascineerd, maar ook angst aangejaagd sinds ze een keer door een onverwachte omvaller kopje onder was gegaan. Dit heeft ze me zelf verteld gisteren, op haar verjaardag, toen haar moeder zich nog niet met ons bemoeide.]
Toch kijkt ze niet op terwijl ze alweer iets zit uit te meten met het touwtje en een stok. ‘Neuh, geen zin in, ik moet dit afmaken. Vraag pa anders.’
Fred spurt alweer terug naar de zandbult die bijna overspoeld wordt door een forse golf.
Vanaf een plek hoger op het strand, achter het oranje windscherm, klinkt een schelle stem: ‘Jo! Jona! Kom eens hier! Ik heb iets voor je!’ Jona kijkt op en ziet moeder, ze heeft iets in haar hand en maakt wenkende gebaren. Langzaam wint de nieuwsgierigheid en Jona slentert omhoog, het rulle, warmere zand in.
Ze begint wat te hangen aan één van de houten palen van het windscherm. [Dit kan ik uittekenen. Hoe ze daar draait, met een holle rug, één voet opgetrokken.] 'Wat heb je dan?' 'Nou', zegt moeder, 'Je weet toch nog wel van die man die over je strandtekeningen begon te praten met je? [Die man, dat ben ik natuurlijk.] Toen jullie ijsjes waren halen heeft hij me een cadeautje gegeven, voor jou. Voor je verjaardag.' Moeder kijkt er vrij serieus bij en haar stem klinkt wat vreemd; trilt meer dan anders. 'Kijk, hier is het', en ze overhandigt Jona een pakje, groter dan een schoenendoos, maar dan platter.
'Maar als je hem weer ziet Jo, dan moet je maar niet meer met hem gaan praten, goed?' Zegt ma. 'Wát zeg je nu?', zegt pa, die er net bij is komen staan. 'Waarom mag Jo niet met die meneer praten? Dat kan toch heel geen kwaad?' 'Gewoon, laat nu maar, het is niet zo belangrijk, toch?' 'O. Als het dan niet zo belangrijk is, waarom zég je dat dan?' en vervolgens, met een ernstig blik naar Jona : 'Jo, die meneer, die kennen we niet, maar het kan heus geen kwaad dat hij een praatje met je maakt. Hij vindt het gewoon heel leuk, en mooi, wat jij daar maakt in het zand.' 'Ja goed, maar je moet niet meegaan met mensen die je niet kent, oké Jo? Maar dat weet je wel, heh?' 'Waarom moet je dat er zo nodig bij zeggen nu? Dat weet Jo toch allang, dat je niet zomaar met vreemde mensen mee moet gaan? En trouwens, hij zit allang op de boot, we zien hem nooit meer!’ ‘Ja, als hij de waarheid spreekt…’ ‘Maar waarom denk je dat hij zou liegen?’
[Als je goed kijkt naar Jona, naar haar oogopslag, de lichte trekjes bij de mondhoeken, kun je zien dat ze dergelijke onenigheid tussen haar ouders niet gewend is. Gewoonlijk vermijden ze zulke woordenwisselingen in het bijzijn van hun kinderen, misschien zelfs ook wanneer ze met hun tweeën zijn.]
Precies op dit moment vliegt er een groep zwarte vogels vlak boven hun windscherm richting het eerste duin. Het hele gezin schrikt ervan. ‘Dat zijn aalscholvers’, zegt Jona. ‘Dat kun je zien omdat, als je niet zo goed kijkt, ze achteruit lijken te vliegen. Dat weet ik van Hans.’ ‘Verdomd ja, het is waar!’ zegt pa. ‘Ze kunnen evengoed vooruit als achteruit vliegen. Wat een rare beesten eigenlijk!’
Jo zegt maar niet wat Hans nog meer vertelde, over vogels die op de duivel lijken.
‘Afijn, laten we ophouden over die Hans. Laat me liever zien wat je van hem hebt gekregen, Jo! Wat is dat?'
Jona scheurt de verpakking eraf. Er verschijnt een grote rode kartonnen doos. Jona leest de sierlijke letters:
‘Spirograph’
Voorzichtig licht ze het deksel op. ‘Wow!’ zegt Fred, ‘allemaal wieltjes!’ ‘Ja. Eigenlijk zijn het radartjes, zie je die karteltjes? En met een pen in die gaatjes kun je figuren tekenen’ zegt ma. ‘Spiraalfiguren’ zegt Jona.
Dit alles, en nog veel meer, beeld ik me in, turend over het Marsdiep. Vijf aalscholvers vliegen laag langs, schuin tegen de wind in. Hun vleugeluiteinden lijken bij elke slag de schuimende toppen van de golven te raken. Ze vliegen onmiskenbaar vooruit.
Januari 2016