We hebben net ontbeten, buiten in de tuin. Een zomerse dag. We ruimen de tafel af. Bij het opstaan schrikt Mirjam op en slaakt een angstig kreetje: 'WHAH! Ik bloed!'
Ze pakt de kleine teen van haar rechter voet. Daar is iets fel roods te zien.
Het is het plakbandje van de plastic zak van het gesneden brood van bakker Timmer. 'Gelukkig!', zegt Mirjam, 'Ik vond het al zo raar want ik voelde helemaal geen pijn.'
Ik stel me voor dat we op het strand zijn, bij aflandige wind, vliegers met lange staarten hoog boven de golven. Dat je dan uit de zee komt, blootsvoets over een bank bezaaid met schelpen en dat er dan iets trekt aan je voet. Naar beneden en achter je kijkend zie je een lange sliert bloedrood.
En dat dat dan van de staart van een vlieger is. Een vlieger die in het water is gestort. Dat zou nog wel meer schrikken zijn, zeg ik terwijl we verder afruimen.
Ja, dat zou een nog veel grotere schok zijn, beaamt Mirjam. En als je dan ziet dat het de bloedrode slinger van een vlieger is, wat een opluchting moet dat zijn.
We bergen de ontbijtspullen weer op in de keuken. Wat een belevenis, al zo vroeg in de ochtend. Dat belooft wat voor de rest van de dag.